De meest karakteristieke kenmerken van deze overjurken waren de bandjes en de eenvoudige buisvorm. Dergelijke jurken konden worden voorzien van spleten, zogenaamde gores (toegevoegde wigvormige stukken stof) of plooien, en sommige varianten hadden ook een overlappende voorkant. Ze eindigden meestal halverwege de kuit.
De kieljurk uit de Vikingtijd, ook bekend als een smokkr of hangerok (soms gespeld als hangeroc of hangock), diende twee verschillende doelen. Terwijl de eenvoudige variant een soort slabbetje of schort was dat bedoeld was om bovenkleding te beschermen, werd de meer uitgebreide variant, versierd met vlechtwerk, borduursel, kettingen en ovale (schildpad) broches, gedragen als statussymbool. Historisch bewijs van dit soort kleding wordt bevestigd door vondsten en voorstellingen van de archeologische vindplaatsen van Hedeby en Birka.