Deze vrij eenvoudige helm in de vorm van een breedgerande hoed, gedragen door voetvolk, boogschutters, kruisboogschutters, piekeniers en strijders in heel Europa in de vroege en late middeleeuwen, dankt zijn naam aan zijn gelijkenis met een pot ( oorspronkelijk ketel genoemd).
Hoewel ketelhoeden in vele variaties bestonden, hadden ze allemaal hetzelfde hoofdkenmerk: een brede rand die goede bescherming bood, niet alleen tegen neerwaartse zwaardslagen, maar ook tegen hagel van pijlen of andere projectielen die van boven af werden afgevuurd of geworpen. Dit zeer beschermende ontwerp, dat ook het zicht, het gehoor of de ademhaling van de drager niet belemmerde, bleek nuttig tijdens belegeringen en massale infanteriegevechten en droeg in hoge mate bij aan de blijvende populariteit van dit type helm.