Na het concilie van Clermont in 1096 ontstond er vanuit het westen een beweging van gelovigen, avonturiers, monniken, edelen en gewone mensen naar de door de ongelovigen bezette gebieden in het oosten. Dit werd later in de kronieken bekend als de kruistochten. Het uiteindelijke doel, althans qua bedoelingen, was om het Heilig Graf te bevrijden en over te dragen aan christelijke handen. En gedurende een korte periode was dit werk succesvol. Voor dit doel werd een reeks monastiek-ridderlijke ordes gecreëerd die de vasthoudendheid van het geloof combineerde met de kracht van het zwaard.
De Tempeliers, de Hospitaalridders, de Jeruzalemieten en ook de Germanen (verder naar het noorden) hadden een gevestigde hiërarchie en divisies gekenmerkt door ondubbelzinnige symbolen waardoor ze zelfs op het kritieke moment van de strijd herkend konden worden. Zelfs individuele krijgers, die niet tot de hiërarchieën van militaire groepen behoorden, hadden hun mantels gemarkeerd met kruisen van verschillende maten en ontwerpen, om iedereen hun uiteindelijke doel te laten zien; om deze reden konden ze allemaal worden geïdentificeerd met de generieke naam 'kruisvaarders'.